Tai Chi: een interne krijgskunst
Tai Chi, of voluit geschreven Tai Chi Chuan, betekent letterlijk vertaalt iets als “ Opperste Ultieme Vuist”, wat aangeeft hoe belangwekkend Tai Chi gezien werd binnen het systeem van krijgskunsten.
Tai Chi behoort tot de familie van de interne krijgskunsten. Tot
deze familie behoren b.v. ook Baguazhang en Xingyiquan. Bij een
interne krijgskunst ligt in het begin de nadruk meer op de interne
aspecten van de krijgskunst zoals de aandacht (Shen), de interne
energie (Chi), ademhaling, ontspanning en het gebruik van de kracht
van de tegenstander. Dit in tegenstelling tot de externe krijgskunsten
waar de nadruk meer ligt op spierkracht, snelheid en behendigheid.
De vorm van de interne stijlen wordt langzaam uitgevoerd, soms met
energie explosies zoals in de Chen stijl en de Oude Yang stijl. Dit
verbetert de balans en de coördinatie maar maakt de uitvoering
lichamelijk zwaarder. Het is veeleisend om met volledige aandacht elke
beweging minutieus uit te voeren en het hele lichaam als geheel te
ervaren.
Op het gevorderde niveau wordt getraind op gevechtstoepassingen,
wapenvormen en houdingen (zhan zhuang). De vorm wordt op verschillende
hoogtes getraind (hoog, midden , laag). Bij het hoge niveau zijn de
bewegingen klein en is de vorm erg intern, het midden niveau komt
overeen met de manier waarop beginners trainen en het lage niveau is
ongeveer op een halve meter boven de grond en fysiek veeleisend.
Onderdeel van het gevorderde curriculum is ook snelle uitvoering van de
vorm. Hierbij moet nog steeds aan dezelfde principes als bij een
langzame uitvoering voldaan worden zoals het lichaam als een geheel
laten bewegen, ontspannen blijven, diepe in de buik ademen en met
volledig coördinatie alle verplichte bewegingen van de stijl
uitvoeren.
Vroeger had men tientallen jaren full-time training nodig om op
het hoogste niveau te komen. Voor mensen die Tai Chi in hun vrije tijd
beoefenen is dat niet haalbaar. Velen zullen die ambitie ook niet
hebben. Tegenwoordig wordt daarom op scholen zelden het volledige
curriculum gegeven en wordt alleen getraind op de interne aspecten.
Tai Chi heeft hierdoor het imago gekregen van een gezondheids oefening
met een spiritueel tintje. Een imago waar de laatste anderhalve eeuw
Tai Chi meesters ook aan bijgedragen hebben. In het volgende hoofdstuk
over de recente geschiedenis van Tai Chi wordt dit uitgelegd.
Belangrijk is te beseffen dat Tai Chi een krijgskunst is en dat elke
beweging, elke oefening er op gericht was een betere vechter te
worden.
Noot: Je hoeft natuurlijk niet echt te gaan vechten om Tai Chi te kunnen beoefenen maar voor een effectieve beoefening van Tai Chi is het wel aan te bevelen je te verdiepen in de achtergronden en toepassingen van de bewegingen. Dat is precies wat we bij Tai Chi Uden doen: lessen in de volledige breedte van Tai Chi zonder te gaan vechten of fysiek te worden.
Historische ontwikkeling
Krijgskunsten in China kennen een lange geschiedenis waarvan de eerste aanwijzingen teruggaan tot de periode voor de gele keizer, zo'n vierduizend jaar geleden. De eerste geschreven teksten over een krijgskunst, die we nu kennen als Tai Chi Chuan, dateren van rond de dertiende eeuw. Uit die tijd dateren de z.g. eerste Tai Chi klassieken. In deze geschrifen wordt o.a. het concept van de dertien houdingen beschreven en de principes van een krijgskunst die zijn wortels lijkt te hebben in de harde Shaolin stijl maar waar zachte elementen aan zijn toegevoegd. Deze stijl werd “Chang chuan” of lang-boxen genoemd. Er wordt aangenomen dat in die tijd deze kunst nog als losse technieken beoefend werd. Halverwege de 17e eeuw duiken verhalen op waarin deze klassiekers toegewezen worden aan Chang San-Feng, een mythologische Taoïstische monnik uit het Wudang gebergte in centraal China. De presentatie van Tai Chi als Taoïstische kunst en de bijbehorende legenden passen goed in de tijdgeest van de 17e eeuw maar dienen naar het rijk der fabelen verwezen te worden. Vaak blijken de Chinese bronnen van voor de 19e eeuw tegenstrijdig en onbetrouwbaar en maakt het vrijwel onmogelijk om de "ware" historie te achterhalen.
De volgende belangrijke historische persoon was Wang Chung-Yueh (1733-1795). Ook aan het bestaan van deze persoon wordt getwijfeld. Wang zou de schrijver zijn geweest van de tweede Tai Chi klassiekers die door de gebroeders Wu (grondleggers van de Wu stijl) zouden zijn gevonden in een zout winkel in Beijing. In deze klassiekers staat de bekende uitspraak:
Er wordt
aangenomen dat Wang de 13 houdingen uitgebreid heeft tot een aan elkaar
verbonden choreografie. Hij noemt zijn kunst “Tai Chi Chuan”.
Vertalingen van de klassiekers zijn te vinden op de website van
Lee N. Scheele
De kunst is verder uitgewerkt door Chiang Fa, waarvan aangenomen wordt
dat hij een student van Wang Chung-Yueh (of zijn werken) was.
De basis van zijn kunst was hoogstwaarschijnlijk een combinatie van de
vele externe krijgskunsten die toen in China ontwikkeld waren, waar
onder die uit het Shaolin klooster. Chiang Fa heeft begin 18de eeuw
deze eerste vorm van Tai Chi onderwezen aan de inwoners van een stad in
Honan, leden van de Chen familie/clan. Waarschijnlijk was dit de basis
van de allereerste familiestijl Tai Chi Chuan, die een grote invloed
gehad heeft op vele andere (familie) stijlen.
In deze periode waren er een groot aantal bendes en krijgsheren
actief in China waardoor het voor rijken (en edelen) nodig was, als zij
op reis gingen, zich te voorzien van een gewapende escorte. Dit was
toen een lucratief beroep voor krijgskunstenaars.
Uit angst dat de met zorg getrainde krijgskunst in verkeerde handen
zou vallen en eventueel tegen hunzelf gebruikt zou worden werd in die
tijd Tai Chi werd nooit openlijk onderwezen. Trainingen vonden plaats
binnen de kring van de eigen familie/clan en naaste vertrouwelingen
(en op verborgen plaatsen). Zie ook de legende
van Yang Lu-Chan (grondlegger van de
Yang stijl Tai Chi) waarin hij stiekem de Chen begluurd zou hebben om
hun kunst te leren.
Er waren duidelijk nadelen aan deze manier van trainen verbonden.
Door de risico's die de meesters liepen in hun vak was de kans
dat de kunst uit zou sterven ook niet onaanzienlijk. Zeker ook omdat
deze mensen veelal ongeletterd waren en er niets op schrift gezet
was.
Er waren minder riskante manieren voor krijgskunstenaars om geld te
verdienen. Ze gaven b.v. demonstraties van hun kunsten als rondreizende
medicijnman/artiest. Ze lieten zich op markten voor geld uitdagen tot
een gevecht of demonstreerden daar hun sensationele vaardigheden
verkregen door langdurige training van martiale Qi Gong (b.v.
door midden slaan van stenen, leunen op scherpe speren, liggen op
spijkerbedden, e.d.). Tot slot was er nog een kleine groep van
krijgskunstenaars die hun geld verdiende als leraar in de krijgskunst
('wushu laoshi').
Van familiestijl naar moderne stijl
In de 19e eeuw werd China door buitenlandse mogendheden (Engeland, Frankrijk, de VS en Rusland) gedwongen tot een serie van ongelijke verdragen in het voordeel van de vreemde mogendheden wat China maakte tot een semi-koloniale staat. Vernederd en bewust van de buitenlandse militaire superioriteit keerden de Chinezen zich massaal tot “Oude Chinese waarden” waaronder de Chinese krijgskunst. Daarnaast veranderde de komst van semi-automatische vuurwapens het belang van de krijgskunsten radicaal. Een vuurwapen vereist geen tientallen jaren van training en is veel dodelijker.
Tot op dat moment werd in de Chinese samenleving, die doordrenkt was
van het Confucianisme, neergekeken op mensen die zich met krijgskunst
bezighielden. Mensen die zich aan deze kust wijdden waren vooral
militairen, vagebonden, struikrovers, bodyguards e.d. In elk geval
lieden waar je niet mee geassocieerd wilde worden.
Door de opleving van de aandacht voor het Chinese cultureel erfgoed
gingen krijgskunstenaren hun kunst ook op deze wijze presenteren.
Tai Chi werd verheven tot een oude
kloosterkunst, gebaseerd op Taoïstische en Boeddhistische
principes. Er werden scholen opgericht, vaak in kloosters, en de
terminologie werd gewijzigd. In plaats van te spreken over
gevechtstechnieken werd de term krijgskunst “Kyuhn Seut”
ofwel Vuistkunst gebruikt en leraren lieten zich ineens “Sifu”
noemen.
Vervolgens werden Confuciaanse en Taoïstische
rituelen toegevoegd aan de trainingen. Er werden b.v. altaren opgericht
om respect te tonen aan de voorvaders, de trainers die hun voorgingen
(of ze bekend waren of niet), er werden inwijdings rituelen gehouden
en het concept van “krijgers eer” werd ontwikkeld. Het
omgekeerde gebeurde ook. Taoïsten namen Tai Chi bewegingen over
als onderdeel van hun alchemie om tot onsterfelijkheid te komen.
Taoïstische Tai Chi bestaat nog steeds. De bewegingen lijken nog
steeds op die van de krijgskunst maar verder houdt elke gelijkenis op.
Het gevolg van deze ontwikkelingen was dat de sociale status van de
krijgskunstenaar omhoog ging en ze zelfs aan het hof van de Manchu
werden uitgenodigd om daar Tai Chi les te komen geven.
Oorspronkelijk bestond Tai Chi voor een groot deel ook uit fysiek zware trainingen (drills) om de nodige kracht en snelheid te kunnen ontwikkelen. Dit maakte Tai Chi minder toegankelijk voor mensen die deze krijgskunst wilde leren als Chinees cultureel erfgoed. Met name in de Yang stijl zie je daarom dat in de 19e en begin 20e eeuw de vorm en de trainingen zodanig vereenvoudigd worden dat ook mensen die niet lichamelijk superfit en atletisch zijn ook Tai Chi kunnen leren, echter niet in de volle diepte. Bekende voorbeelden zijn de vereenvoudigingen die gedaan zijn om Tai Chi aan de Manchu (de keizerlijke familie) te leren en de nog verdergaande vereenvoudigingen van Yang Cheng-Fu om Tai Chi toegankelijk voor de grote massa te maken.
Krijgskunstenaren namen deel aan (geheime) genootschappen in China met als doel vriendschap en bescherming te bieden aan mensen die dat vanuit de staat niet kregen. Training in de krijgskunst was niet zelden een eerste stap de onderwereld in. Krijgskunstenaren maakten meer dan eens onderdeel uit van opstanden en rebellie waarvan de boxer opstand tussen 1900 en 1901 wel de bekendste is en uiteindelijk heeft geleid tot de ondergang van het Chinese keizerrijk in 1911.
Sinds die tijd werd Tai Chi gezien als een onderdeel van de Nationale trots en werd door de regering aangemoedigd om dit openlijk in krijgskunst scholen te onderrichten. De openlijke beoefening van Tai Chi gaf de regering tevens de kans meer controle op deze groep uit te oefenen. Vanaf 1914 gaven bekende Tai Chi meesters als Sun Lutang, Yang Shao-hou en zijn jongere broer Yang Cheng-fu en Wu Chien-Chuan publiekelijk les aan het “Beijing Physical Education Research Institute”. In 1936 tijdens de Olympische spelen in Berlijn demonstreerde een ploeg uit China hun krijgskunsten
Mao Zedong zag de beoefenaars van de krijgskunst ook als een
machtsfactor en verbood de beoefening hiervan nadat hij aan de macht
kwam in 1949. Veel krijgskunstenaren vluchtte uit China naar Taiwan,
Hong Kong, Macao en de Verenigde Staten. In 1959 heeft het Sport
Commitee van de Communistische Partij een Tai Chi vorm laten
ontwikkelen (de z.g. 24 vorm) die toegestaan was publiekelijk te
onderrichten en uit te voeren. Deze vorm en manier van trainen was
ontdaan van elke krijgskundige inhoud.
Pas in de laatste decennia (sind 1989) is de houding van de
communistische partij aan het veranderen ten aanzien van Chinese
krijgskunsten (Wushu) en begint het weer mogelijk te worden ook in
China Tai Chi te beoefenen.
©2019 Tai Chi Uden